info-steel-46

assemblages, sont particulièrement bien adap- tées à la construction parasismique. Les schémas ci-joint illustrent les différences de comportement des constructions métalliques et des constructions en béton ainsi que les effets de leur combinaison. En règle générale, les éléments de contrevente- ment sont plus « souples » dans les construc- tions métalliques que dans les constructions en béton. Ceci conduit à des périodes propres supérieures et, à géométries comparables, à des accélérations plus faibles et donc des efforts sismiques réduits. Le deuxième avantage des constructions métalliques réside dans la faible masse des étages. L’utilisation de dalles mixtes acier-béton réduit la masse soumise aux accé- lérations sismiques, ce qui conduit à son tour à une diminution des efforts correspondants. Les efforts sismiques sont donc, au total, inférieurs à ce qu’ils seraient pour des constructions en béton comparables, ce qui a également, entre autres, un effet positif au niveau des fondations. Les surélévations conduisent souvent à associer des systèmes porteurs différents. La différence de rigidité des contreventements influe de manière déterminante sur le comportement sismique de l’ensemble. Si cette différence est faible, il est probable que l’ensemble de la structure aura un comportement homogène; par contre, si elle est importante, on peut s’attendre à un comportement sismique complexe, avec, dans le cas extrême, l’oscillation des étages surélevés, entraînant des dommages majeurs au bâtiment. Aussi est-il nécessaire d’analyser avec soin les différences de rigidité des contreventements. bestaand _existant nieuw _nouveau buigstijfheid El _rigidité de exion EI ctieve equivalente staat _barre ctive équivalente modus 4 _mode 4 modus 3 _mode 3 modus 2 _mode 2 modus 1 _mode 1 Vergelijking van de trillingsmodi wanneer het stutwerk niet dezelfde stijfheid heeft ter plaatse van de opbouw als van de onderbouw. Comparaison des modes d’oscillation lorsque les contreventements n’ont pas la même rigidité au niveau de la surélévation en de grote capaciteit van de assemblages, bijzon- der goed geschikt voor constructies die aardbevin- gen moeten weerstaan. De bijgaande schema’s illustreren de verschillen in gedragingen van metaalconstructies en van betoncon- structies, plus de effecten van de combinatie ervan. Als algemene regel zijn de schorende elementen “soepeler” bij metaalconstructies dan bij betoncon- structies. Dit leidt tot grotere eigenperiodes en, bij vergelijkbare geometrie, tot lagere versnellingen en dus beperkte seismische krachten. Het tweede voor- deel van metaalconstructies ligt in de geringe massa van de verdiepingen. Het gebruik van staalbetonvloe- ren vermindert de massa die aan seismische versnel- lingen wordt blootgesteld, wat op zijn beurt leidt tot een vermindering van de overeenkomstige krachten. De totale seismische krachten zijn dus kleiner dan wat ze zouden zijn bij vergelijkbare betonconstructies, wat onder andere ook een positief effect heeft op het vlak van de funderingen. Het hoger optrekken van een gebouw leidt dikwijls tot het combineren van verschillende dragende systemen. Het verschil in stijfheid van verschillende dragende elementen is doorslaggevend voor de invloed op het seismische gedrag van het geheel. Als dit gering is, dan is het waarschijnlijk dat de structuur in haar geheel gezien een homogeen gedrag zal vertonen; als het verschil in stijfheid daarentegen groot is, dan mag men een complex seismisch gedrag verwachten, met in extreme gevallen het trillen van de opgetrokken verdie- pingen, met de daaruit volgende aanzienlijke schade aan het gebouw. Ook is het nodig om een zorgvuldige analyse te maken van de verschillen in stijfheid van de schorende elementen. 72

RkJQdWJsaXNoZXIy MzE2MDY=