info-steel-45
brengen (Fig. 4), wat resulteerde in nieuwe inzich- ten. De belangrijkste geometrische parameters zijn zoals verwacht de wanddikte van de silo, de ondersteuningsgraad langsheen de onderzijde van de silowand en de doorsnede van de doorlopen- de kolommen en de U-vormige langsverstijvers. Daaropvolgend werd de meest optimale confi- guratie bepaald van de doorlopende kolommen en de U-vormige langsverstijvers, zodat met een minimale toevoeging van materiaal een zo hoog mogelijke bezwijkbelasting wordt bekomen. Tijdens de fabricatie van een silo zullen onver- mijdelijk (geometrische) imperfecties hun intrede doen in de relatief dunwandige silowand, zoals het niet perfect rond zijn van de silodoorsnede, de aanwezigheid van deukjes en onregelmatigheden in de nabijheid van de lassen. Ten gevolge van deze imperfecties zal de bezwijkbelasting van een werkelijke imperfecte silo beduidend lager liggen dan deze bij een theoretisch perfecte silo, waar- door deze imperfecties zeker in rekening gebracht moeten worden tijdens het ontwerp van een silo. In het doctoraatsonderzoek werd een imperfectie- gevoeligheidsstudie uitgevoerd om de (meestal) nadelige invloed van de locatie, de amplitude en de oriëntatie van verschillende imperfectievormen te begroten op de bezwijkbelasting. Gebaseerd op alle hierboven vermelde resultaten kon voor elke parameter (geometrie, materiaal en imperfecties) een representatieve keuze gemaakt worden voor het uitvoeren van een studie van de ontwerpregels zoals die nu in EN 1993-1-6 voorkomt. Onderzoek - Deel 2 Voor de berekening van de knikgrenstoestand van samengedrukte schalen zijn in Eurocode 3 (EN 1993-1-6) drie ontwerpmethodes opgenomen: (1) de methode op basis van spanningen, (2) de MNA/LBA methode en (3) de GMNIA methode. Door de aanwezigheid van zeer lokale span- ningsconcentraties bij lokaal ondersteunde silo’s zal de eerste methode bij de voorspelling van de elasto-plastische sterkte erg conservatieve resulta- ten opleveren, waardoor ze minder interessant is om toe te passen. de nouveaux enseignements. Les paramètres géométriques les plus importants sont, comme prévu, l’épaisseur de la paroi du silo, le niveau de soutien sur la partie inférieure de la paroi du silo et la section des colonnes continues et des raidis- seurs verticaux en U. Ensuite, la configuration la plus optimale des colonnes continues et des raidisseurs verticaux en U a été déterminée, de manière à obtenir une charge de rupture la plus élevée possible par une adjonction minimale de matériaux. Pendant la fabrication d’un silo, des imperfections (géométriques) apparaissent inévitablement dans la paroi relativement mince du silo, comme la non-rotondité parfaite de la section du silo, la présence de petites bosses et d’irrégularités au voisinage des joints. En raison de ces imperfec- tions, la charge de rupture d’un silo réellement imparfait sera nettement plus faible que celle d’un silo parfait en théorie, ces imperfections devant certainement être prises en compte lors de la conception d’un silo. Dans la thèse de doctorat, une étude de sensibi- lité aux imperfections a été réalisée pour évaluer l’impact (généralement) négatif de l’emplacement, de l’amplitude et de l’orientation de différentes formes d’imperfection sur la charge de rupture. En se basant sur tous les résultats susmention- nés, un choix représentatif a pu être effectué pour chaque paramètre (géométrie, matériau et imperfections) pour la réalisation d’une étude sur les règles de conception comme celle qui figure aujourd’hui dans la norme EN 1993-1-6. Etude - Partie 2 Pour le calcul de l’état limite de flambage des coques compressées, trois méthodes de conception sont reprises dans l’Eurocode 3 (EN 1993-1-6) : (1) la méthode basée sur les contraintes, (2) la méthode MNA/LBA et (3) la méthode GMNIA. En raison de la présence de concentrations de contraintes très locales pour des silos soutenus localement, la première méthode aura livré des résultats très prudents concernant la prévision de la résistance élastoplastique, cette méthode étant moins intéressante à appliquer. Fig. 5a Vergelijking van de bekomen numerieke resultaten met de bestaande knikkrommen voor silo’s met variabele straal-op-dikteverhouding R ⁄t en kwaliteitsklasse._ Fig. 5a Comparaison des résultats numériques obtenus avec les courbes de flambage existantes pour des silos avec un rapport rayon- épaisseur R ⁄t et une classe de qualité variables. (a) Straal-op-dikteverhouding R ⁄t = 200. _(a) Rapport rayon-épaisseur R ⁄t 200. 78
Made with FlippingBook
RkJQdWJsaXNoZXIy MzE2MDY=